Lepelaar – Eurasian Spoonbill

Ondanks dat Nederland maar klein is, is voor een aantal vogelsoorten ons land erg belangrijk. Voor de Lepelaar (Eurasian Spoonbill) bijvoorbeeld. Er broeden ruim 2500 paren in Nederland (met name op de Wadden) en dat is zo ongeveer de gehele West-Europese populatie. In de jaren ’70 waren er nog geen 200 broedparen meer over. Dankzij beschermingsprogramma’s heeft de Lepelaar zich weer enigszins hersteld en begint zich zelfs buiten Nederland te vestigen! Buiten de broedgebieden kun je, vooral in het voorjaar en de nazomer, bij middelgrote tot grote voedselrijke wateren Lepelaars tegen komen. Nu, in augustus, trekken de Lepelaars weer richting zuiden. Dat doen ze rustig aan, in korte etappes, trekkend van water naar water, vaak in groepen. Het zijn makkelijk te herkennen vogels: groot, wit, een lange zwarte snavel met een oranjegeel lepelvormig uiteinde en vooral in broedtijd een prachtige dikke kuif. Jonge vogels hebben zwarte vleugeltoppen en een vleeskleurige snavel. Met hun snavel zoeken ze op de tast naar voedsel terwijl ze op een typische manier met hun kop heen en weer bewegen. Tijdens rust valt hun lange nek eigenlijk bijna niet op, in tegenstelling tot wanneer ze vliegen. Dan is de nek gestrekt. Dat is precies tegenovergesteld aan de Grote Zilverreiger, de soort waarmee de Lepelaar nog wel verward kan worden; in de lucht hebben Grote Zilverreigers de nek, net als andere reigers, ingetrokken. Tijdens het foerageren hebben ze een meer verticale houding, waardoor de lange nek van de Grote Zilverreiger op valt.